Tijdens een reis door Mongolië trekt Ruben op met een nomadengezin met vier kinderen. De vader, Boldbaatar, biedt hem zonder enige terughoudendheid een slaapplaats aan. Ruben is onder de indruk van de gastvrijheid. Ook hier – in deze uitgestrekte wildernis – kijken mensen naar elkaar om! Het gezin woont in een traditionele, ronde nomadentent, een ger. Behalve in zijn school- en diensttijd heeft Boldbaatar altijd op de steppe gewoond.
De ger verplaatst hij zo’n zes keer per jaar naar een ander gebied in Mongolië, afhankelijk van het jaargetijde en de behoeften van de veestapel. Ondanks de vele verhuizingen leidt het gezin een rustig en geregeld bestaan. Alleen de winters zijn soms zwaar. Eén winter was het zo koud dat bijna al het vee doodging: van de zeshonderd dieren bleven alleen nog een paar geiten in leven. Maar Boldbaatar maakt zich niet zo druk. Door het ruige nomadenbestaan heeft hij geleerd om van dag tot dag te leven.